Tee- Tied in Ostfriesland, DE

Ostfriesische theeceremonie.

In het noorden van Duitsland, vlak bij de Nederlandse grens, wordt al sinds de 17de eeuw thee gedronken – veel thee. Vierentwintig kopjes per dag per persoon is er geen uitzondering maar eerder een gewoonte.
In Ostfriesland heeft het theedrinken zich ontwikkeld tot een diepgewortelde traditie, met een eigen ritueel, servies, accessoires en zelfs een eigen theetaal.

Begin maart 2025 trok ik erheen, met een programma dat zorgvuldig opgebouwd was rond thee. Drie theemusea en twee Ostfriesische theeceremonies stonden op de planning. Maar voor ik de grens overstak, maakte ik een omweg naar Houwerzijl, in Nederland, waar in De Theefabriek net een tijdelijke tentoonstelling liep over Hella Haasse.
Haar boek De Heren van de Thee, dat het leven van het echtpaar Kerkhoven op een Javaanse theeplantage eind 19de eeuw beschrijft, had me lang geleden al gegrepen—nog voor thee een volwaardige plek in mijn leven kreeg. De tentoonstelling toonde originele documenten, foto’s en persoonlijke bezittingen, en bracht op ontroerende wijze twee eeuwen Java-thee tot leven.

Eenmaal aangekomen in het stadje Norden, waar ik vier dagen verbleef, dook ik in de geschiedenis van thee, van zeilschepen en smokkelroutes tot Pruisische vorsten en fijn porselein.
Het Ostfriesische Teemuseum in Norden en het Bünting Teemuseum in Leer schetsten het verhaal van hoe de thee uit het verre oosten via de Oost-Indische Compagnie zijn weg vond naar Europa, en naar deze regio in het bijzonder.
Tot in de 17de eeuw dronk men hier voornamelijk bier – gewoon water was brak en ongezond. Thee daarentegen smaakte veel beter. Het werd al snel goedkoper dan bier en vond zijn plaats in bijna elk huishouden.
Echter niet iedereen was enthousiast. Frederik II van Pruisen, bijgenaamd ‘de Oude Frits’, vond dat er te veel geld verdween naar geïmporteerde thee. Hij probeerde het drinken van thee te verbieden, wat prompt leidde tot grootschalige smokkel en geheime theekransjes. Twee jaar later werd het verbod ingetrokken – tegen de kracht van een goed kopje thee was zelfs hij niet opgewassen.

De Compagnie bracht niet enkel thee maar ook fijn porselein mee uit China, het ‘witte goud’.
Rond 1700 begon men in Thüringen, bij de porseleinmanufactuur Wallendorf in Dresden, eigen theeservies te maken: het befaamde Dresmer Teegood. Twee versies werden geliefd: wit met blauwe decoratie en wit met een rode roos. Een typisch Ostfriesisch theeservies bestaat uit een Kopke en Schöttelke, een Treckpot, stoofje, suiker- en roompot, en een reeks accessoires zoals een Teebüsse, Rohmlepel en Kluntje-Knieper. De thee zelf is een melange van zo’n tien zwarte theesoorten, met Assam als basis, aangevuld met thee uit Ceylon, Java, Sumatra en Darjeeling.

Na al die verhalen werd het tijd om de thee ook echt te proeven, op z’n Ostfriesisch.
In zowel Norden als Leer schoof ik aan bij een gedekte tafel, waar ik ingewijd werd in de Tee-Tied. Eerst een Kluntje – een grote klont kandijsuiker -onderin de tas, gevolgd door een scheut hete thee. Dan, met een zilveren lepel en in tegenuurwijzerzin, een wolkje room langs de rand schenken: ‘n Wulkje Rohm. Niet roeren. De eerste slok, subtiel gelaagd, is een ervaring op zich. De room staat symbool voor het aardse, de thee voor de mens, en het zoete slot voor de hemel.
Uit beleefdheid drink ik op zijn minst drie tasjes, zoals het hoort. Pas als ik het lepeltje dwars over mijn kopje leg, weet mijn gezelschap dat ik voldaan ben.

Met het hoofd vol verhalen en een hart gevuld met thee trok ik nadien naar de Pilsumer vuurtoren, waar ik uitwaaide tussen honderden ‘Nonnenganzen’, met de blik op oneindig en het gevoel even buiten de tijd te zijn beland.